max stirner michalis pichler
Johan Velter

Max Stirner (1806-1856) was een jong-hegeliaan die samen met andere jonge Duitse filosofen de hegeliaanse filosofie op haar kop wilde zetten. Niet de geest, maar de materie is de marxiaanse versie. Niet de gemeenschap, maar het ik is de stirneriaanse. Marx heeft in ‘Die Deutsche Ideologie’ een poging ondernomen om de filosofie van Stirner als ijdel, burgerlijk gezwets af te doen. Marx noemde hem ‘Sankt Max’ en een staaltje van het ‘wetenschappelijk’ socialisme is het volgende citaat: “Unser Sancho, der hier wieder den Belletristen für Kleinbürger und Landmann spielt, beweist hier, daß er trotz der vielen Prügel, die er schon bei Cervantes erhielt, stets sein ‘Eigner’ blieb und daß diese Prügel vielmehr zu seiner ‘Eigenheit’ gehörten.”(Deutsche Ideologie, MEW, 3, p. 289)

De kern van Stirners betoog is dat de doelstellingen, de waarden van een houding of een ding in het zelf besloten ligt. Waarom leven? Om te leven. (En dus niet om de eer, de glorie, het budget.) Waarom eten? Om het eten. (En dus niet om het pronken, om de decadentie, de geldverbrasserij.) Het algemeen belang is een onderdrukkend belang, is het belang van de machthebbers. Stirner heeft een radicaal concept uitgewerkt waardoor de relatie met de maatschappij verbroken kan worden. Het ik moet zichzelf een leven geven, elke ‘gemeenschap’ is een leugen. ‘In naam van’ is orwelliaans.

Dit vereenvoudigt het leven in zekere zin maar bemoeilijkt het ook: er moet namelijk een band met de ander zijn. Hoe kan de wereld bestaan zonder dat er waarden buiten het ding komen te liggen? Stirner verzette zich tegen de abstracte begrippen omdat die onderdrukkend zijn. Wat heb ik aan ‘de mens’ als ik honger lijd? Wat heb ik aan de zelfverwerkelijking van de mens in de arbeid als die zelfverwerkelijking in de praktijk niet bestaat en de arbeid slechts een vernederende tijdpassering is? Stirner heeft in de filosofie de stem van het individu, de weerloze mens laten klinken. Daardoor zou je hem kunnen beschouwen als een voorloper van de kunstenaar in de twintigste eeuw. Maar ook als een zoon van Rabelais. ‘De schreeuw’ van Munch, of het oeuvre van Louis Paul Boon zijn uitwerkingen van eenzelfde verlangen. De mens te redden van het systeem.

Michalis Pichler heeft het hoofdwerk van Stirner, ‘Der Einzige und sein Eigentum’, typografisch geradicaliseerd. Hij heeft de bekende Reclam-uitgave van 1972 ‘gekopieerd’. Vormgeving, typografie, kleur zijn overgenomen. Maar in het binnenwerk heeft hij alle woorden weggelaten met uitzondering van Ich en Ich-gerelateerde woorden, zoals mein, mich, meiner, … Hij volgt de Reclam-uitgave op de voet. Hij heeft letterlijk de ene na de andere pagina ‘gezuiverd’. Zijn boeken zijn echter iets dikker omdat hij een ander papiersoort heeft moeten gebruiken. Op deze manier krijg je een uitgezuiverde (en nogal duidelijke) vorm. De kunstenaar laat zien wat de filosoof beweegt. De naam van de kunstenaar komt echter op de plaats van de oorspronkelijke auteur te staan: het eigendom is van eigenaar verwisseld. Maar ook de uitgever is veranderd. Pichler heeft er een ‘greatest hits’ van gemaakt. De Chinese uitgave verschilt niet van de Duitse, het binnenwerk is precies hetzelfde, alleen is de omslag ‘aangepast’ met een Chinese inhoudsopgave en een Chinees glossarium. De naam van de auteur blijft in Westerse tekens bestaan. De uitgever heet nu ‘Forever & Today’, wat als een ‘greatest hits’ begrepen kan worden.

Het werk van Pichler is ambivalent. Door de context weg te halen ridiculiseert hij het werk: het is maar dat. Maar anderzijds kun je de vele ‘ikken’ ook zien als noodzakelijke strijdwapens tegen de collectiviteit, tegen de maatschappelijke banden, tegen de domme lelijkheid. Dan zijn de nog bestaande woorden tekens van hoop. Ze staan er nog, de individualisten. Stirner zou deze laatste opmerking afbranden. Wat kunnen hem de anderen schelen. Dat ze hem gerust laten. (Er is ook het bevrijdende woord van Jean Genet: laat de mensen gerust.) De typografie van Pichler is dan een kritiek op het consumptieliberalisme: het ik is zelf een abstract begrip geworden ?n een ideologie. In naam van het ik, het individualisme, de beleving wordt de individuele mens in het gareel geplaatst om zijn eigenheid te kunnen afslachten. De bloedloze oorlog.

Het isoleren van de ik-woorden, het overhouden van dat wat essentieel is en het weglaten van de overbodigheden is anderzijds toch ook een typografische bevestiging van het stirneriaanse denken: enkel het ik is belangrijk, de argumenten zijn van geen tel, zijn een toegeving. Het is slechts de zwijgende die boven de wereld staat. Er is daarom geen psychologie of retorica meer (nodig).

Er zijn echter enkele uitzonderingen. Pichler houdt de structuur van Stirner overeind: de hoofdstuktitels worden opgenomen. Op p. 42 bijvoorbeeld laat Pichler de woorden ‘Der Spuk’ staan. Hier begint Stirner zijn zeer belangrijke aanval op het essentialisme. (Het spook was in de negentiende eeuw een veelgebruikte metafoor.) Door te werken op een bestaande structuur zet Pichler zich in de situationistische traditie. Zoals er in een stad situaties gecreëerd moeten worden, zoals er doelloos gezworven kan worden, zoals het bestaande getransformeerd moet worden tot een utopische plek, steeds is het de realiteit die als basis genomen wordt en is dit een kritiek op het romantische individu dat vanuit het niets zou kunnen creëren. Ware creatie werkt in het bestaande.

Laat Michalis Pichler nu maar snel een Griekse uitgave verzorgen.

Stirner_1Stirner_2Stirner_3

Johan Velter, "max stirner michalis pichler," SFCDT, March 13, 2012